Sociologie 2
🇳🇱
In Holandés
In Holandés
Practique preguntas conocidas
Manténgase al día con sus preguntas pendientes
Completa 5 preguntas para habilitar la práctica
Exámenes
Examen: pon a prueba tus habilidades
Pon a prueba tus habilidades en el modo de examen
Aprenda nuevas preguntas
Modos dinámicos
Modo manual [beta]
El propietario del curso no ha habilitado el modo manual
Modos específicos
Aprende con fichas
Escuchar y deletrearOrtografía: escribe lo que escuchas
elección múltipleModo de elección múltiple
Expresión oralResponde con voz
Expresión oral y comprensión auditivaPractica la pronunciación
EscrituraModo de solo escritura
Sociologie 2 - Marcador
Sociologie 2 - Detalles
Niveles:
Preguntas:
63 preguntas
🇳🇱 | 🇳🇱 |
Wat zijn sociale relaties? | Structurele inbedding van de interactie en de communicatie tussen 2 of meer sociale actoren vanuit hun sociale positie. |
Toegewezen of verworven sociale positie? en leg uit waarom. 1. Ceo in een bedrijf. 2. Eerstegborene in je gezin | 1. Verworven, je hebt ervoor gewerkt, in meeste gevallen. Kan ook toegewezen zijn als de vorige ceo bv de vader was en wil dat zijn zoon opvolgt, zonder dat deze zoon 'even' goed is als andere werknemers. 2. Toegewezen, omdat dit een feit is, dit kan niet veranderd worden, hij heeft het niet zelf bereikt, is gewoon zo. |
Wat is een sociaal netwerk? | Het geheel van sociale posities die met elkaar verbonden zijn door middel van sociale relaties. |
Sociaal systeem=? | Het zelfde als een sociaal netwerk, maar dan afgegrensd. |
Leg het communicatiemodel van shannon en weaver uit. | Elke communicatie bewerkstelligt. 1. Informatie overdracht: semantisch en syntactische aspecten 2. Gedragsbeïnvloeding: pragmatisch effect. |
Geef de 2 axiomas van watzlawick. | Basisaxioma 1: alle gedrag= communicatie, je junt niet niet communiceren. Basisaxioma 2: Elke communicatie bezit een inhouds en relatieaspect. |
Wat is het verschil tussen sociale betrekkingen en sociale verhoudingen? | Sociale betrekkingen zijn objectief, zichtbare en fysieke interacties. Sociale verhoudingen zijn subjectief, wederzijdse verhoudingen, gevoelens, interpretaties.. |
Waar wordt er rekening mee gehouden bij sociale betrekkingen? | Frequentie, regelmaat, uitgebreidheid, coordinatie, richting en directheid. |
Wat zijn de psychische processen bij geven van inhoud? (sociale verhouding) | Denken, voelen, streven. |
Uit wat bestaat een sociaal systeem? | Structuur en cultuur. |
3 soorten sociale systemen: | 1. groepen 2. sociale collectiviteiten. 3. Sociale categorie. |
Wat is economische macht? | Controle over verdeling van schaarse middelen en productiemiddelen. |
Wat is sociale macht? | Het vermogen een massa mensen te mobiliseren voor een bepaalde zaak op basis van solidariteit. |
Politieke macht=? | Doelstellingen van een gemeenschap of samenleving bepalen. |
Welke macht? Gebasseerd op competenties die klein aantal mensen bezitten die anderen nodig hebben. | Deskunidgheidsmacht. |
Wat is machtselasticiteit? | Relatieve veranderingen in macht door veranderingen in beschikbare alternatieven |
3 vormen waarop gedrag beinvloed wordt. | 1.Coërcieve macht (dreigen, dwangorganisatie, inzet minimaal en afgedwongen) 2. Remuneratieve macht (inzet berekend, al dan niet geven van materiele voordelen) 3. Normatieve macht (inzet loyaal, betrokkenheid van waarden) |
3 vormen waarop gedrag wordt gelegitimeerd: | 1. Charasmatisch gezag (op basis van persoonlijke eigenschappen) 2. Traditioneel gedrag (tradities) 3. Rationaal-legaal gedrag (formele regels) |
Wat is sociale stratificatie? | De opdeling vd samenleving in sociale lagen. |
Geef de 4 soorten mobiliteit | Horizontale mobiliteit. Verticale mobiliteit. Intergenerationele mobiliteit. Intragenerationele mobiliteit. |
Horizontale mobiliteit=? | Verandering van sociale positie zonder opwaarts of neerwaarts te veranderen in de hierarchie. Bv ploegbaas A wordt ploegbaas B |
Verticale mobiliteit=? | Verandering van sociale positie waar een verandering opwaarts of neerwaarts is in de sociale rang. Voorbeeld van deelnemer naar voorzitter. |
Intragenerationele mobiliteit=? | Verandering van sociale positie, binnen eigen levensloop. bv promotie op je werk |
Intergeneratioenele mobiliteit=? | Vergelijken van positie binnen een generatie, bv met de ouders. |
3 stratificatiesystemen (typologien) | Kastensusteem, klassesysteem, standensysteem |
Bij welk stratificatie systeem is geen opwaartste sociale mobiliteit mogelijk, welke wel en welke beperkte? | Niet: kastensysteem Wel: Klassensysteem. Beperkt: Standensysteem |
Vergrendeling van mobiliteit op basis van geslacht of etniciteit =? | Wettelijke verankerde grenzen. |
7 klassen van hedendaagse klassensysteem. | Elite, salariaat, proficians, arbeidersklasse, precariaat, weklozen, afbakers. |
Gesloten samenleving=? | Je bekleedt de sociale positie op basis van bepaalde kenmerken bv geslacht. |
Open samenleving=? | Sociale positie en daarbij horende status kunnen verworven worden. |
Meritocratie=? | Verwerven van sociale positie op basis van verdienste. |
Pelleriaux: | Wisconsinmodel |
Begrip cultuur neemt toe om...: | Grenzen af te bakenen, wij/zij denken installeren, etnisch culturaliseren, cultuur als monolitisch en onveranderbaar geheel. |
Cultuur=? | Opvattingen, verwachtingen, waarden en normen gedragen door een groep, gemeenschappelijk sociaal begrip. |
Leg het ui-model van Hofstede uit. | Vergelijkt cultuur met een ui, omdat er verschillende lagen zijn. De buitenste is de meest bekendste terwijl de binnenste laag tijd vraagtv om gekend te zijn. 1 e (buitenste laag) = materiele uitingen, 2e= taal en symbolen, 3e = rituelen, 4e= helden, 5e= waarden en normen |
3 componenten van het cultuur systeem: | Materiele component, cognitieve component, normatief component. |
Wat zijn waarden en geef een voorbeeld | Explicitie of impliciete opvatting over wat menselijk is. Bijvoorbeel respect. |
Norm=? plus geef een voorbeeld | Normen, zijn richtlijnen voor handelen, gebasseerd op waarden. bv regel in de les, om hand op te steken als je iets wil zeggen hoort bij waarde respect |
Waaraan moet een rechtsregel voldoen? | Wat mag en wat niet? Wie? Omstandigheden? Sanctie? |
Geef de gradaties in normen. | Gebruiken: normen voor sociaal handelen, lichte sanctionering bij niet na-leving. Zeden: functioneren van de samenleving, zwaardere sacntie bij niet na leven. Rechtsregels: formele vastgestelde regels. Zware sanctie bij niet na laving. |
3 soorten taboes: | 1. Op wat we zijn of hebben 2. Op het denken. 3. Op het gedrag. |
Rituelen=? | Geheel van symbolen en bijhorende handeling die bij boijzondere gelegenheden uitgevoerd worden. |
3 soorten rituelen: plus voorbeeld | 1. Overgangs- of crisisrituelen: vb overgang naar volwassenheid. 2. Intensiveringsrituelen: vb katholieke misviering. 3. Cyclische rituelen: vb lentefeest |
2 soorten sociale processen | Formeel en informele. |
Geef een voorbeeld van formele rolbepaling: | Werknemer vs werkgever. |
Voorbeeld van informele rolbe^paling | Binnen een gezin. |
Sociale status verijst naar | Waardering van posities |
Statuscongruentie= | Handelen volgens de hoogste status |
Socialisatie= | Gaat om de overdracht en verwerven van gedeelde waarden, normen, kennis, doelen die door het sociaal handelen wordt bewerkstelligd en leidt tot een inclusie in een sociaal systeem. |
2 bewegingen bij socialisatie: | Internaliseren en exterioriseren. |
3 soorten socialisatie: | Primaire (primaire relaties), secundaire (secundaire relaties, bv arbeirder, werkgever), tertiaire socialisatie (massamedia, vb facebook). |
Verschil enculturatie en acculturatie binnen socialisatie: | Enculturatie= socialisatie binnen sociaal systeem dat je geboren bent. Acculturatie= cultuuroverdracht naar ander sociaal systeem. |
Majority - minority cities=? | Steden waar de minderheid vd bevolking meerderheid is geworden, bv in brussel, is meerendeel van buitelandse afkomst. |
Etnocentrisme=? | Een andere cultuur als minder beschouwen. |
Diffuus etnocentrisme=? | Negatieve ervaringen of beelden associeren met allochtonen, generaliseren. |
Xenocentrisme=? | Je eiegn cultuur al sminderwaardig zien |
3 delen van subculturen volgens birminghamschool | 1. Domiunante cultuur 2. Subcultuur. 3. tegencultuur |
Institutionalisering en sociale insituties: | Proces waarbij aspecten vh menselijk handelen worden geobjectiveerd tot vaste normatieve patronen. |
Functies van instituties | Zekerheid, duidelijke rechten en plichten, voorspelbaarheid, anticiperen op iemand anders gedrag, reificatie. |
2 soorten insituties | 1. primaire: standaardsgedragpatronen vb onderwijs 2. Secundaire institutuies: onderlinge afstemming en integratie vb justitie |