Belastingrecht (Week 1)
🇳🇱
In Holandés
In Holandés
Practique preguntas conocidas
Manténgase al día con sus preguntas pendientes
Completa 5 preguntas para habilitar la práctica
Exámenes
Examen: pon a prueba tus habilidades
Pon a prueba tus habilidades en el modo de examen
Aprenda nuevas preguntas
Modos dinámicos
InteligenteMezcla inteligente de todos los modos
PersonalizadoUtilice la configuración para ponderar los modos dinámicos
Modo manual [beta]
El propietario del curso no ha habilitado el modo manual
Modos específicos
Aprende con fichas
Escuchar y deletrearOrtografía: escribe lo que escuchas
elección múltipleModo de elección múltiple
Expresión oralResponde con voz
Expresión oral y comprensión auditivaPractica la pronunciación
EscrituraModo de solo escritura
Belastingrecht (Week 1) - Marcador
Belastingrecht (Week 1) - Detalles
Niveles:
Preguntas:
20 preguntas
🇳🇱 | 🇳🇱 |
Benoem het verschil tussen directe en indirecte belastingen. | Zie nader: 1. Directe belastingen zijn belastingen die direct worden geïnd bij de persoon (belasting op inkomen en vermogen). 2. Indirecte belastingen zijn belastingen die indirect worden geïnd over bijvoorbeeld tabak en alcohol (niet direct naar de persoon gericht). |
Definieer het synthetisch stelsel van inkomstenbelasting. | Inkomstenbelasting waarbij inkomsten uit afzonderlijke bronnen (arbeid, banktegoeden, aandelenbezit) bij elkaar worden opgeteld en het belastbaar inkomen dat daarvan het resultaat is tegen één en hetzelfde tarief wordt belast. |
Benoem de functies van belastingen. | De functies: 1. De budgettaire functie (schatkist vullen) 2. De instrumentele functie 3. De waarborgfunctie (waarde van rechtsstaat beschermen, rechtsgelijkheid en -zekerheid) |
Definieer de instrumentele functie (benoem ook de grenzen). | Hiermee worden belastingen gebruikt om bepaalde sociale of economische doelen te bereiken. Grenzen: 1. Principiële grens: gelijkheidsbeginsel en draagkrachtbeginsel mogen niet te veel worden geschonden 2. Praktische grens: de werking van de instrumentele functie wordt overschat. Hier is dan ook veel kritiek op geuit. |
Definieer het draagkrachtbeginsel. | Belastingheffing hangt af van iemands mogelijkheid om belasting te betalen. Er wordt hier voornamelijk gekeken naar vermogen, inkomen of consumptie. Hierbij wordt vaak het onbelast inkomen bij betrokken (eerst voor jezelf zorgen, dan belasting betalen). |
Benoem de inkomstenbronnen uit box 1. | De bronnen: 1. Winst uit onderneming 2. Loon 3. Resultaat uit overige werkzaamheden 4. Inkomsten uit eigen woning 5. Met eventuele te verrekenen verliezen uit werk en woning uit voorgaande en volgende jaren |
Definieer de rangorderegeling. | Een heffing wordt gedaan op basis van een rangorderegeling. De boxen worden hierbij afgelopen. Box 1, 2 en 3 zullen hierbij in overweging genomen worden. Indien het bestanddeel in box 1 row past, dan wordt het niet later ondergebracht in box 3 sparen en beleggen. Kortom: box 1 gaat voor box 2 en box 2 gaat voor box 3 (zie art. 2.14 Wet IB 2001). |
Hoe zit het met schulden en bezitting in de Wet IB 2001? | Schulden volgen de bezittingen in de Wet IB 2001. Zie hiervoor art. 3.119a lid 1 jo. lid 3 Wet IB 2001. |
Wat is het verschil tussen box 1, box 2 en box 3 m.b.t. de heffingsgrondslag, het tarief en het heffingsmoment. | Box 1 en 2: Reëel inkomen / Box 3: Fictief inkomen Box 1: 49,50% / Box 2: 26,9% / Box 3: 31% Box 1: Moment van ontvangst / Box 2: Moment van ontvangst/vervreemding / Box 3: Begin van het jaar van de peildatum (1 januari) |
Definieer het analytisch stelsel. | In de kern betekent dit dat de boxen zijn afgescheiden van elkaar. Denkbeeldig kun je stellen dat er schotten tussen zitten. Dit is pas veranderd in 2001. Verder betekent dit dat een negatief inkomen (verlies) in bijv. box 1 niet te verrekenen is met een positief inkomen uit box 3. |
Benoem de twee voorbeelden van subjectieve draagkracht? | De voorbeelden: 1. De heffingskorting: nadat het inkomen is vastgesteld, worden over dit bedrag de inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen berekend. Op dit gezamenlijke bedrag ontvang je een korting (heffingskorting --> belastingaftrek --> deel inkomen onbelast) 2. De persoonsgebonden aftrek: inkomensaftrek ivm persoonlijke situatie van een belastingplichtige (studiekosten, ziektekosten, allimentatie) |
Benoem de wetsartikelen behorende bij de vijf stappen van het salaris. | De stappen: 1. Art. 1 Wet LB 1964 2. Art. 10 Wet LB 1964 3. Art. 2.3 Wet IB 2001 4. Art. 3.1 lid 2 Wet IB 2001 5. Art. 3.81 Wet IB 2001 |
Wat is de loonheffing in verhouding met de inkomstenbelasting? | De voorheffing. De loonbelasting mag namelijk op de verschuldigde inkomstenbelasting in mindering worden gebracht (art. 9.2 lid 1 Wet IB 2001). Vaak staat deze voorheffing gelijk aan de verschuldigde inkomstenbelasting. |
Wat voor voordeel levert het kopen van een huis je op? | Belastingvoordeel door middel van het eigenwoningforfait. Hierbij mag je dan je renten die je betaalt over je eigenwoningschuld belastingtechnisch verwerken. |
Welke twee onderwerpen betreffen de eigenwoningschuld? | Onderwerpen: 1. Verbeteren 2. Verwerven |
Is het mogelijk om sommige inkomensbestanddelen van de ene partner in aanmerking te nemen bij de andere? Zo ja, waar heeft dit mee te maken en welk doel dient dit. | Ja dit is mogelijk. Dit heeft te maken met de belastingheffing bij partners. Daarbij kan het financieel gunstiger zijn, dit heeft men vaak als doel. |
In welke wetsartikelen staat opgenomen wanneer twee personen fiscaal partners van elkaar zijn? | Art. 1.2 Wet IB 2001 jo. Art. 5a AWIR. |
Definieer de hoofdregel en de uitzondering bij de belastingheffing van partners. | De regels: 1. Hoofdregel: heffing bij de afzonderlijke partners 2. Uitzondering: heffing bij partner volgens keuze (verdelingsrecht) |
Hoe kun je FP zijn volgens art. 5a AWIR? | Je bent FP, indien: 1. Gehuwden/GP 2. Ongehuwd meerderjarig met notarieel samenlevingscontract en in geschreven op zelfde woonadres |
Hoe kun je FP zijn volgens art. 1.2 Wet IB 2001? | Je hebt het zelfde adres en (alternatief): 1. Gezamenlijk kind 2. Kind erkend van andere BP 3. Pensioenregeling 4. Gezamenlijk woning als hoofdverblijf en eigendom 5. Minderjarig kind van één van beiden woont in 6. In voorafgaand jaar al partner geweest |